Effecten van vroege chirurgie versus fysiotherapie op de kniefunctie bij patiënten met niet-belemmerende meniscusletsel
05-09-2019
The ESCAPE Randomized Clinical Trial, JAMA. 2018, Victor A. van de Graaf et al.
In deze gerandomiseerde klinische studie onder 321 patiënten, werd de kniefunctie gemeten door een zelf afgenomen vragenlijst waarbij de score voor de kniefunctie als uitkomstmaat tussen de fysiotherapiegroep en de chirurgiegroep werd vergeleken. Deze studie had een follow-up periode van 24 maanden.
Deze resultaten demonstreren niet-inferioriteit van fysiotherapie in vergelijking met vroege chirurgie met arthroscopische gedeeltelijke meniscectomie voor het verbeteren van de zelfgerapporteerde kniefunctie bij patiënten met niet-belemmerende meniscusletsel.
Ondanks recente studies die suggereren dat arthroscopic partial meniscectomy (APM) niet effectiever is dan fysiotherapie (PT), wordt de procedure nog steeds vaak uitgevoerd bij patiënten met meniscusletsel. Bij de evaluatie wordt gekeken of PT niet-inferieur is aan APM voor het verbeteren van de door de patiënt gerapporteerde kniefunctie bij patiënten met meniscusletsel.
Deze non-inferrioriteit, multicenter, gerandomiseerde klinische studie werd uitgevoerd in 9 ziekenhuizen in Nederland. De participanten waren 45-70 jaar oud met niet-belemmerende meniscusletsel (dwz geen blokkerend kniegewricht). Patiënten met instabiliteit in de knie, ernstige artrose en body mass index groter dan 35 werden uitgesloten. Tussen 17 juli 2013 en 4 november 2015 vond werving plaats. Deelnemers werden gedurende 24 maanden gevolgd (follow-up laatste deelnemer, 11 oktober 2017).
Driehonderd eenentwintig deelnemers werden willekeurig toegewezen aan APM (n = 159) of een vooraf gedefinieerd PT-protocol (n = 162). Het PT-protocol bestond uit 16 sessies oefentherapie gedurende 8 weken gericht op coördinatie en oefeningen met gesloten kinetische kettingsterkte.
Het primaire resultaat was de verandering in de door de patiënt gerapporteerde kniefunctie op de Knie Documentatiecommissie, de Subjectieve Knievorm (bereik, 0 tot 100, van slechter tot best) vanaf de basislijn gedurende een follow-up periode van 24 maanden. De niet-inferioriteitsmarge werd gedefinieerd als een verschil tussen behandelingsgroepen van 8 punten en werd beoordeeld met een 1-zijdige a van .025. De primaire analyse volgde het intention-to-treat-principe.
Onder 321 patiënten die gerandomiseerd waren (gemiddelde [SD] leeftijd, 58 [6.6] jaar, 161 vrouwen [50%]), voltooiden 289 (90%) het onderzoek (161 vrouwen en 158 mannen). In de PT-groep hadden 47 deelnemers (29%) APM tijdens de follow-upperiode van 24 maanden. Acht deelnemers die waren gerandomiseerd naar APM (5%) hadden geen APM. Gedurende een follow-up periode van 24 maanden verbeterde de kniefunctie in de APM-groep met 26,2 punten (van 44,8 naar 71,5) en in de PT-groep met 20,4 punten (van 46,5 tot 67,7). Het totale verschil tussen de groepen was 3,6 punten (97,5% CI, -∞ tot 6,5; P-waarde voor niet-inferioriteit = 0,001). Bijwerkingen traden op bij 18 deelnemers in de APM-groep en 12 bij de PT-groep. De meest voorkomende bijwerkingen waren herhaalde chirurgie (3 in de APM-groep en 1 in de PT-groep) en extra poliklinische bezoeken voor kniepijn (6 in de APM-groep en 2 in de PT-groep).
Gedurende een follow-up periode van 24 maanden was onder patiënten met niet-belemmerende meniscusletsel PT niet minder dan APM voor het verbeteren van de door de patiënt gerapporteerde kniefunctie. Op basis van deze resultaten kan PT worden beschouwd als een alternatief voor chirurgie voor patiënten met niet-belemmerende meniscusletsel.